Met de beloften leven (5)

De gelovigen zijn in Christus gezegend met een volheid van geestelijke zegeningen. (Ef. 1:3). God ziet eerst de Zoon van Zijn eeuwige liefde aan, voordat Hij iemand of iets anders aanziet. Er is niets wat goed en lieflijk is in Zijn ogen of het is lieflijk en goed in en door Zijn Zoon. Daarom, ieder die van God geliefd wordt, dankt dit geliefd-zijn door God aan Christus.

God heeft Christus eerst lief. Dan pas hebben wij Hem lief, omdat hij eerst ons lief heeft gehad.

Omdat Zijn werk is aanvaard, daarom worden allen die in Hem geloven door God aanvaard. Omdat Hij is vrijgesproken, worden zij vrijgesproken. Omdat Hij leeft, zullen zij leven.

Christus is de sleutel die het kabinet van Gods beloften opent. De beloften behoren toe aan allen die met Christus zijn verbonden, dat is: in Christus geloven. Dat geeft hun recht op Gods beloften, in geloofsverbondenheid met Christus.

Zolang we weigeren ons te bekeren en niet in Christus geloven, zijn we als de christenen te Efeze in hun eertijds: ‘Dat gij in die tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld’(Ef. 2:12).

De Bijbelse kijk op de beloften van God benadrukt de noodzakelijkheid van een ware geloofsvereniging met Christus.

Wilt u recht op de zegeningen ontvangen waarvan Gods beloften spreken? Geloof dan in Jezus Christus! Met niets minder mogen we ons tevreden stellen. Calvijn, Institutie,III.1.1: En dan moeten we het in de eerste plaats ervoor houden dat alles wat Christus voor de zaligheid van het menselijk geslacht geleden en gedaan heeft, nutteloos voor ons is en van geen enkel belang, zolang Hij buiten ons is en wij van Hem gescheiden zijn. Om ons te laten delen in hetgeen Hij van de Vader ontvangen heeft, moet Hij dus de onze worden en in ons wonen.

De mate en de kracht van het geloof dat ons met Christus verenigt, is verschillend. Paulus was met een sterk en verzekerd geloof aan Christus verbonden. Hij kon zeggen: ‘Want ik weet, Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag’(2Tim. 1:12).

De bloedvloeiende vrouw kon niet verder komen dan te overleggen in haar hart: ‘Indien ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden’(Mat. 9:21). Maar ook het schuchtere geloof van deze vrouw bewerkte even zeker een vereniging met Christus als het sterke en verzekerde geloof van Paulus. Ook een zwakke hand kan een aalmoes aannemen.

Daarom is het kleinste geloof van meer waarde dan de indrukwekkendste werken en plichten. Het verbindt met Christus en geeft een recht op alles wat God in Christus aan zondaren heeft beloofd. Zodra een ziel Christus aanneemt in het verbond der belofte, is er niet één belofte in de Schrift, of hij mag er dit opschrift boven zetten: dit is van mij, dit is van mij. (Andrew Gray, Grote en dierbare beloften)



Plaats een reactie